In een serie artikelen spreken of portretteren we sporters over de invloed van topsport op de mentale gesteldheid. Toptennisser Thiemo de Bakker schreef op zijn zeventiende de Wimbledon-titel voor junioren op zijn naam en werd een gouden toekomst voorspeld. Hij behaalde de internationale tennistop, maar stond er niet lang. Een voorpublicatie uit zijn nog te verschijnen autobiografie.
pagina 36:
‘Bij de huldiging op de baan staarde ik minutenlang voor me uit. Mijn moment speelde zich weliswaar af in de schaduw van de grote sterren, maar ik was de beste junior ter wereld, met Wimbledon op zak. Ik had het gewoon geflikt. Tegelijk voelde ik me zwaar ongemakkelijk. Ik had helemaal geen zin in een ceremonie. Wat mij betreft konden we die poespas overslaan. Ik keek naar de zijkant, en zag Eddy en Huib vlakbij mijn moeder zitten. De trots spatte van de tribunes af.
Het eindfeest, waarin alle winnaars werden geëerd, sloeg ik over. Ik had daar Roger Federer de hand kunnen schudden. Hij had zich voor de vierde keer op rij tot Wimbledon-kampioen gekroond, nadat hij in de finale te sterk was geweest voor Rafael Nadal. Maar ik moest zo snel mogelijk naar Nederland om het challengertoernooi van Scheveningen te spelen.
Eenmaal terug in ‘s-Gravenzande kon ik niet in slaap komen. Een vreemd gevoel in m’n buik. Mijn grote doel bij de junioren was bereikt. Ik voelde me even blij als weemoedig. Het einde van een zorgeloos tijdperk. Op de klok zag ik het 1 uur ‘s nachts worden, even later 2 uur en vervolgens 3 uur. In een impuls belde ik mijn tweede vader Huib, die nog opnam ook. ‘Huib, ik heb alles aan jou te danken. Dat wilde ik je graag nu zeggen. Zonder jou had ik nooit Wimbledon gewonnen.’ We spraken af om elkaar te blijven zien, ook al hadden we besloten dat ik met Eddy door zou gaan.
De volgende maandag vierde ik mijn overwinning traditioneel in de McDonald’s in Scheveningen. Dat was voor mij genoeg geweest. Toch moest er een officiële huldiging op volgen, door Richard Krajicek op het ATP-toernooi in Amersfoort. Ik stond weer met beide benen op de koude grond. Ik hoefde niet per se gehuldigd te worden. Ik wilde al helemaal niet dat mijn naam werd genoemd op de voorpagina van De Telegraaf, zoals Eddy en ik op de terugweg vanuit Londen ontdekten bij het pompstation. Mijn carrière was amper begonnen en ik was er nu al niet klaar voor. Maar ik was de Wimbledon-kampioen. Ik was de man. Ik moest sterk zijn.’